Overzicht van het onderzoek
In een internationale studie onder leiding van de Universiteit van Göteborg is vastgesteld dat biomarkers die geassocieerd worden met de ziekte van Alzheimer—zoals β-amyloïde en tau-eiwitten—ook terug te vinden zijn bij mensen met andere vormen van dementie. De bevindingen roepen vragen op over de grenzen tussen verschillende dementiediagnoses en onderstrepen het belang van biomarkeronderzoek bij cognitieve stoornissen.
Dementie kent meerdere gezichten
Dementie komt wereldwijd steeds vaker voor en ontstaat door uiteenlopende onderliggende aandoeningen. Naast de ziekte van Alzheimer omvat dit onder meer vasculaire dementie, frontotemporale dementie, Lewy body-dementie en dementie bij de ziekte van Parkinson. In de praktijk komen combinaties van verschillende vormen regelmatig voor.
Nieuwe behandelmethoden die zich richten op amyloïdeophoping benadrukken het belang van tijdige en nauwkeurige diagnostiek. Hoewel amyloïde typisch wordt geassocieerd met Alzheimer, blijkt uit dit onderzoek dat deze eiwitten ook in andere vormen van dementie aanwezig zijn. Dat maakt de interpretatie van diagnostische gegevens complexer.
Onderzoeksopzet en deelnemers
De studie, gepubliceerd in JAMA Neurology, analyseerde de gegevens van 13.882 mensen met een dementiediagnose. Bij al deze personen werd binnen drie jaar na diagnose hersenvocht afgenomen om β-amyloïde, totaal tau en gefosforyleerd tau te meten.
De onderzoekers onderzochten de samenhang tussen deze biomarkerwaarden en cognitieve prestaties, onder meer gemeten met de Mini-Mental State Examination (MMSE).
Belangrijkste bevindingen
Verspreiding van Alzheimer-biomarkers
De hoogste concentraties Alzheimer-gerelateerde biomarkers werden gevonden bij mensen met vroege en late vormen van Alzheimer en bij patiënten met zowel Alzheimer als vasculaire dementie. Maar ook bij andere vormen van dementie kwamen deze biomarkers voor, zij het in wisselende mate.
Vooral bij de diagnose “dementie niet nader gespecificeerd” kwamen deze afwijkingen relatief vaak voor. Bij Parkinson-dementie en frontotemporale dementie was dat minder het geval.
Relatie met cognitieve functies
De sterkste relatie tussen biomarkerwaarden en geheugenprestaties werd gezien bij Alzheimerdiagnoses. Vrouwen hadden in meerdere groepen hogere tau-concentraties, terwijl mannen met late Alzheimer hogere verhoudingen van Aβ tot gefosforyleerd tau vertoonden.
Opvallend is dat 68% van de totale onderzoeksgroep abnormale β-amyloïdewaarden liet zien—dus ook mensen met andere vormen van dementie dan Alzheimer. Dit duidt op een grotere overlap in onderliggende ziekteprocessen dan voorheen werd aangenomen.
Klinische implicaties
De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen het nut van hersenvochtanalyses bij de diagnose van Alzheimer. Tegelijkertijd tonen ze aan dat deze biomarkerprofielen niet uitsluitend voorkomen bij Alzheimerpatiënten. Bij gemengde of atypische ziektebeelden kan gebruik van biomarkeronderzoek bijdragen aan een nauwkeuriger diagnose.
De bevindingen suggereren dat Alzheimer-gerelateerde hersenveranderingen vaker naast andere ziekteprocessen optreden. Vroege herkenning daarvan kan zorgprofessionals ondersteunen in het maken van behandelkeuzes, zeker nu er steeds meer ziekteveranderende therapieën in ontwikkeling zijn of beschikbaar komen.
Afwegingen voor de praktijk
Voor huisartsen en andere eerstelijnszorgverleners betekent dit onderzoek dat bij verdenking op dementie meer aandacht mag uitgaan naar het onderliggende ziekteproces. Een verwijzing voor aanvullend biomarkeronderzoek kan zinvol zijn, zeker bij onduidelijke symptomen of bij vermoeden van een gemengde presentatie.
Hoewel de interpretatie van biomarkerresultaten specialistische kennis vraagt, kan vroegtijdige opsporing van Alzheimer-gerelateerde afwijkingen het pad effenen naar gerichtere zorg en behandeling in een vroeg stadium van de ziekte.