Dit boek is de tweede herziene druk van het boek ‘Seksuele disfuncties’, dat in 2010 verscheen. “Het eerste boek was vooral geschikt voor mensen die veel werken op seksueel gebied, zoals seksuologen. Maar we hoorden dat ook andere zorgverleners behoefte hebben aan meer informatie over seksuele problemen”, vertelt Leusink. “Onder meer GZ-psychologen, huisartsen, POH’s en verloskundigen hadden vragen over wat zij kunnen doen wanneer iemand bij ze komt met een vraag of probleem op seksueel gebied. Vandaar dat we dit tweede boek toegankelijker hebben gemaakt voor alle hulpverleners. Dat was eigenlijk het belangrijkste doel van dit boek.”
Praktische opzet aan de hand van casussen
Om tegemoet te komen aan die vraag is de opzet van het boek veranderd en veel praktischer geworden. Leusink: “In het eerste boek legden we van alles uit over seksuele disfuncties aan de hand van de vorige versie van de DSM. In dit nieuwe boek gaan we uit van een seksueel probleem. Ieder hoofdstuk begint met een of twee casussen en aan de hand daarvan geven we toelichting. Wat moet je bij de anamnese uitvragen, hoe ga je verder en hoe behandel je de klacht? We bespreken daarbij alle biopsychosociale aspecten die mee kunnen spelen. Ieder hoofdstuk eindigt met een matrix waarin iedereen afhankelijk van zijn competenties kan zien welke stappen hij of zij kan zetten. Hierin staat duidelijk wat welke zorgverlener kan bieden, afhankelijk van de mate van specialisatie. Dat maakt dat zowel een basisarts of basispsycholoog als een gespecialiseerd seksuoloog dit als naslagwerk kan gebruiken.” Het nieuwe boek bevat ook 3 hele nieuwe hoofdstukken over problemen die (nog) niet goed in de DSM zijn gedefinieerd, maar wel regelmatig voorkomen: hyperseksualiteit, parafilie en genderdysforie.
Praten over seksuele problemen
Naast de inhoudelijke hoofdstukken is er ook een hoofdstuk over hoe je het gesprek aangaat. Seksualiteit wordt in geen van de lagen van de gezondheidszorg eenvoudig besproken. “De patiënt schroomt om het ter sprake te brengen, en de zorgprofessional vindt het lastig om er vragen over te stellen”, vertelt Leusink. “Terwijl het een issue is wat bij iedereen leeft en echt een rol speelt bij de kwaliteit van leven. Vooral mensen met een chronische ziekte hebben last van seksuele problemen. Denk aan kanker, diabetes, maar ook aan mentale problematiek zoals depressie en rouw. Bij mensen met kanker is onderzocht dat seksualiteit – nog meer dan hobby’s, werk, sport etcetera – het belangrijkste domein is waarop mensen aangeven dat de kanker er invloed op heeft. Mensen schromen zelf om erover te beginnen, maar ze verwachten wel dat de arts er vragen over stelt. Terwijl de arts er vaak niet naar vraagt, omdat ze denken dat de kanker belangrijker is. Maar het is zo belangrijk voor de kwaliteit van leven dat het besproken moet worden. Het blijft toch een soort taboe, en in de 30 jaar dat ik al in dit vak bezig ben is dat nog niet veranderd. We hopen dat dit boek wat handvatten kan geven om toch dat gesprek aan te gaan.”