Vier maanden geleden is haar jongste zoon zelfstandig gaan wonen. Ze kookte en waste altijd voor hem. Tweemaal per week kwamen ook haar andere twee zonen bij haar eten, maar sinds de een langdurig in het buitenland vertoeft en de ander een vriendin heeft, heeft ze bijna niks meer om handen. Ze hoeft nog maar weinig boodschappen te doen, het koken is zo klaar en de was is ook veel minder geworden. Ze zit veel meer overdag en dut af en toe weg. Ze gaat als voorheen om 23:00 uur naar bed. Ze is ’s nachts vaak wakker en kan na 6 uur ’s morgens niet meer slapen. Ze wordt er chagrijnig van. Een borreltje ’s avonds helpt niet bij het slapen. Ze hoopt van de huisarts een pilletje te krijgen, zodat ze weer goed kan slapen.
Als de huisarts doorvraagt over haar klachten vertelt mevrouw Van Melis dat ze vooral vaak wakker en vroeg wakker wordt. Met inslapen heeft zij geen probleem. Ze wordt er boos van dat ze niet kan slapen. Hierdoor heeft ze overdag weinig fut en is ze minder actief. Ze heeft ook het gevoel dat haar chagrijnigheid de contacten overdag negatief beïnvloedt. Ze denkt dat het zonder pilletje niet meer lukt om te slapen.
Een idee over de oorzaak heeft ze niet direct. De huisarts stelt vast dat er geen lichamelijke klachten zijn die de slapeloosheid veroorzaken; evenmin is er sprake van depressie of angst. Wel lijkt het de huisarts duidelijk dat minder activiteit overdag en slapen overdag in belangrijke mate bijdragen aan de slapeloosheid, samen met de negatieve verwachting van patiënte dat het zonder medicijnen niet zal lukken om te slapen. De huisarts stelt uiteindelijk de diagnose langer durende slapeloosheid. Aan het eind van het consult vertelt de huisarts aan mevrouw Van Melis dat hij denkt dat het slechte slapen veroorzaakt wordt doordat ze overdag minder actief is vanwege het vertrek uit huis van haar ene zoon en de afwezigheid van haar andere twee zonen. Ze wordt als het ware niet moe genoeg. De huisarts adviseert overdag meer fysieke activiteiten te plannen, zodat ze ’s avond fysiek meer moe is. Het is ook beter om overdag niet te dutten omdat dat leidt tot minder slapen ’s nachts.
De huisarts bespreekt met mevrouw Van Melis ook dat hij niet direct enthousiast is over slaappillen omdat die verslavend werken. Mevrouw werpt tegen dat zij niet bang is voor die verslaving en dat ze de slaapmiddelen slechts beperkt wil gebruiken. Dat is toch niet zo’n probleem? De huisarts brengt in dat slaapmiddelen een verhoogde valneiging veroorzaken en dat ze daardoor risico loopt om iets te breken, bijvoorbeeld haar heup. Uiteindelijk is mevrouw Van Melis het eens met het voorstel van de huisarts om eerst af te wachten wat het effect is van meer inspanning en niet meer slapen overdag. Ze spreken af dat mevrouw Van Melis over 3–4 weken terug zal komen als de maatregelen niet het gewenste effect hebben.
Na vijf weken komt mevrouw Van Melis terug bij de huisarts. Ze vertelt dat ze meer is gaan wandelen overdag en geen dutjes meer doet. Aanvankelijk leek het erop dat het slapen beter ging, maar geleidelijk is ze steeds langer wakker. Bovendien wordt ze vroeg wakker, zo rond 5:00 uur. Ze heeft er steeds minder vertrouwen in dat ze goed zal kunnen slapen zonder medicijn. De huisarts wil geen slaappillen voorschrijven en benadrukt dat ze op haar leeftijd meer kans heeft op bijwerkingen zoals vallen.
Mevrouw van Melis is het wel met de huisarts eens dat de pillen ook hun nadelen hebben, maar ze vindt het niet kunnen slapen ook erg vervelend. De huisarts stelt voor om nog eens goed naar het slapen en alles wat ermee te maken heeft, te kijken. Samen besluiten ze dat te doen. In het gesprek blijkt dat mevrouw Van Melis als ze wakker wordt in bed ligt te woelen. Ze ligt in bed van 23:00 tot 7:00 uur; in die tijd slaapt ze gedurende vijf uren. Ze is echt slaperig op het moment dat ze naar bed gaat. Ze is niet depressief.
De huisarts geeft mevrouw van Melis een aantal adviezen. Allereerst adviseert hij haar om als ze wakker wordt en niet meer in slaap kan vallen, op te staan, iets rustigs te doen en pas weer naar bed te gaan als ze zich slaperig voelt. Daarnaast kan ze het volgende proberen: omdat ze vijf uur per nacht slaapt, zou ze haar tijd in bed kunnen beperken tot die vijf uur. De huisarts adviseert haar pas vijf uur voor haar normale opstatijd naar bed te gaan. Dat betekent dat haar bedtijd om 2:00 uur in de nacht zal zijn. Dat lijkt mevrouw van Melis wel moeilijk, maar ze wil het wel proberen. Ze makane de afspraak dat mevrouw over 3–4 weken terugkomt, als het niet lukt goed te slapen met deze maatregelen.
Na vier weken komt mevrouw Van Melis terug bij haar huisarts. Geen van de maatregelen heeft geholpen om haar beter te laten slapen. De huisarts neemt de tijd om patiënte uit te leggen dat echte slaapmiddelen niet bestaan en dat de middelen die er op de markt zijn de (subjectieve en objectieve) slaapkwaliteit alleen maar verder verstoren. In dat gesprek komt naar voren dat patiënte wakker lijkt te liggen van problemen in haar relatie met haar jongste zoon. Vervolgens verwees de huisarts mevrouw Van Melis voor probleemoplossende gesprekstherapie bij de praktijkondersteuner.
Uit: De dokter en de patiënt met psychische problemen
Beeld: digitalskillet1 / stock.adobe.com