Een deel van de mensen ervaart belemmeringen om te bewegen en heeft behoefte aan laagdrempelig aanbod. Deze bijdrage geeft, naast informatie over de beweegrichtlijnen en het preventieve effect van bewegen, handvatten om met behulp van het lokale netwerk van sport- en beweegaanbieders patiënten te ondersteunen bij het gaan en blijven bewegen.
De begeleiding van mensen met chronische aandoeningen vraagt steeds meer van de huisartsenzorg. Er is een verschuiving gaande van de tweede naar de eerste lijn, en ouderen – die het vaakst chronische aandoeningen hebben – wonen langer thuis en blijven een beroep doen op de huisarts.
Een gezonde leefstijl met voldoende bewegen, draagt bij aan het voorkómen van aandoeningen en het beperken van de effecten. Goede voorbeelden van wat meer bewegen en goede voeding kunnen betekenen voor patiënt en huisarts waren bijvoorbeeld te zien in het tv-programma ‘Hoe word ik 100’. Toch worden, in onze ogen, de preventieve mogelijkheden van bewegen om verschillende redenen meestal onvoldoende benut. In deze bijdrage geven we (daarom) meer informatie over het preventieve effect van bewegen, de nieuwe beweegrichtlijnen die daarop zijn gebaseerd, en de wijze waarop de huisarts, door slim gebruik te maken van de lokale mogelijkheden, patiënten (volwassenen en ouderen) kan ondersteunen/stimuleren bij het langer fit, gezond en functioneel blijven.
Nieuwe beweegrichtlijnen voor volwassenen en ouderen
Na een grondige beoordeling van wetenschappelijke literatuur publiceerde de Gezondheidsraad in de zomer van 2017 een update van de Nederlandse Norm Gezond Bewegen [1]. Voortaan gaat deze door het leven als ‘Beweegrichtlijnen’. Voor volwassenen en ouderen luiden deze als volgt:
- Bewegen is goed, meer bewegen is beter.
- Doe minstens 150 minuten per week aan matig intensieve inspanning (zie volgende paragraaf), verspreid over diverse dagen. Langer, vaker en/of intensiever bewegen geeft extra gezondheidsvoordeel.
- Doe minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten, voor ouderen gecombineerd met balansoefeningen.
- En: voorkom dat je veel stilzit.
Matige lichamelijke activiteit betreft activiteiten met een intensiteit die wat moeite kost, maar waarbij praten mogelijk blijft.
Intensiteit van bewegen
Sporten en bewegen zijn met verschillende intensiteit mogelijk. Hardlopen kost meer inspanning dan wandelen en traplopen is meestal intensiever dan yoga. Intensiteit is te verdelen in licht, matig en zwaar.
- Bij licht intensieve lichamelijke activiteit is er geen sprake van verhoogde hartslag of versnelde ademhaling. Denk hierbij aan afwassen, musiceren, klussen in huis of bijvoorbeeld yoga.
- Matig intensieve lichamelijke activiteit zorgt voor een verhoogde hartslag en een versnelde ademhaling. Matig intensieve activiteiten zijn wandelen, fietsen, trampoline springen of paardrijden.
- Iemand die zwaar intensief lichamelijk actief is gaat zweten en raakt buiten adem. De meeste actieve sporten vallen in deze categorie (bijvoorbeeld voetbal, hockey, hardlopen, squash of wielrennen).
Wat is er veranderd?
Allereerst is de naam veranderd, van ‘norm’ naar ‘richtlijn’. Hiermee benadrukt de Gezondheidsraad dat er geen specifiek afkappunt is waarop bewegen wel/niet gezond is. Hiermee zijn de oude ‘beweegnorm’, ‘fitnorm’ en ‘combinorm’ geïntegreerd in de nieuwe richtlijn. De Gezondheidsraad vertaalt dit in de boodschap ‘bewegen is goed, meer bewegen is beter’. Een boodschap die voor veel patiënten een beter haalbaar vertrekpunt is dan de oude norm van 30 minuten bewegen per dag.
Een van de belangrijkste verschillen ten opzichte van de oude beweegnorm is, dat de nieuwe beweegrichtlijnen volwassenen adviseren om twee keer per week aan spier- en botversterkende activiteiten te doen. Dat laatste zijn oefeningen waarbij wordt belast met het lichaamsgewicht, zoals traplopen. Inmiddels is er voldoende bewijs voor de positieve effecten van deze activiteiten.
Een opvallende, nieuwe toevoeging aan de richtlijnen is het advies over zitten. Het onderzoek naar het effect van zitgedrag op de gezondheid is echter nog niet zo ver gevorderd dat er uitspraken gedaan kunnen worden over cijfers en uren. Het advies luidt daarom simpelweg ‘veel stil zitten te voorkomen’.
Tot slot gaat de nieuwe richtlijn flexibeler om met de verdeling van de beweegactiviteiten over de week. Nu wordt gesproken over 150 minuten per week bewegen, verdeeld over meerdere dagen, waar in het verleden het advies was om op ten minste vijf dagen in de week 30 minuten te bewegen. Ook bevatten de nieuwe richtlijnen niet langer het advies om minstens tien minuten aaneengesloten te bewegen. Vijf minuten wandelen naar de supermarkt telt dus al mee (fig. 1).
Figuur 1 Beweegrichtlijnen voor volwassenen en ouderen (bron: eigen afbeelding Kenniscentrum Sport)
Hoeveel mensen voldoen aan de nieuwe richtlijn?
De nieuwe richtlijn is in het algemeen wat veeleisender dan de oude beweegnormen, onder andere door de toevoeging van bot- en spierversterkende oefeningen. Dat verklaart grotendeels waarom minder mensen aan de nieuwe richtlijn voldoen dan aan de oude normen. Vooral bij 55-plussers is het verschil fors: circa driekwart voldeed aan de oude norm, terwijl ruim een derde voldoet aan de nieuwe richtlijn.1 Bij volwassenen jonger dan 55 jaar is er nauwelijks verschil, ongeveer de helft haalt de richtlijn (fig. 2).
Figuur 2 Percentage volwassen en ouderen dat voldoet aan de oude beweegnormen en nieuwe beweegrichtlijnen (bron: RIVM)
Onderbouwing van de beweegrichtlijnen
Methodiek onderbouwing
De commissie ‘Beweegrichtlijnen’ van de Gezondheidsraad heeft zichzelf vrij strenge criteria opgelegd om evidence te laten meewegen bij de onderbouwing van de richtlijnen. Ze heeft voor de groep volwassenen en voor de groep ouderen aparte richtlijnen opgesteld met als basis (het risico op) chronische ziekten en lichamelijke beperkingen. Daarbij heeft ze gekeken naar de informatie uit meta-analyses en systematische reviews van prospectieve cohortonderzoeken naar veelvoorkomende ziekten en vroegtijdig sterven, en naar RCT’s aanvullend gericht op intermediaire risicofactoren. Bovendien gaat het alleen om onderzoek waarin het effect van bewegen apart is gekwantificeerd, dus niet in combinatie met voeding.
De bevindingen met een grote bewijskracht uit cohortonderzoeken en RCT’s zijn geïntegreerd tot conclusies die ‘overtuigend’ of ‘aannemelijk’ zijn. Als er alleen uitkomsten zijn uit cohortonderzoek, dan is het verband hooguit aannemelijk, zoals het geval is bij verschillende soorten kanker. Als de uitkomsten uit meta-analyses van RCT’s en cohortonderzoeken elkaar ondersteunen, of als er alleen RCT’s zijn naar ziekte, sterfte, en risicofactoren, maakt een effect kans op de classificatie ‘overtuigend’.
Verder is het goed te beseffen dat gerapporteerde effecten eerder onder- dan overschat zijn. Dat heeft te maken met de wijze waarop bewegen in de oorspronkelijke studies wordt bepaald: veelal met vragenlijstonderzoek over een beperkte periode. Mensen overschatten daarbij dikwijls de hoeveelheid (matig of intensief) bewegen [2]. Bovendien is het nog grotendeels onbekend welke vorm van bewegen, op welk tijdstip in het leven, op de lange termijn het meest bijdraagt aan preventie. Het voert te ver om hier dieper op in te gaan, maar de onderschatting van het effect kan aanzienlijk zijn.
Voorkómen van aandoeningen
Fig. 3 en 4 geven een samenvatting van de wetenschappelijke bewijslast voor gezondheidseffecten van bewegen voor volwassenen en ouderen. Voor de oranjegekleurde aandoeningen en risicofactoren vindt de commissie overtuigend aangetoond dat bewegen het risico verlaagt, voor de blauwgekleurde is dat aannemelijk.
Figuur 3 Bewijslast voor preventie van aandoeningen door bewegen bij volwassenen [1]. * gerandomiseerd onderzoek met controlegroep
Figuur 4 Bewijslast voor preventie van aandoeningen door bewegen bij ouderen [1]. * gerandomiseerd onderzoek met controlegroep
De samengevatte effectgrootten, zoals die in het achtergrondrapport vermeld worden, variëren nogal voor verschillende aandoeningen [3]. Het is goed om hierbij te beseffen dat resultaten zich vaak moeilijk laten vergelijken. Soms gaat het over reductie van de risico’s in risicogroepen, in andere gevallen in de algemene bevolking. Daarnaast kan bewegen anders geoperationaliseerd zijn, variërend van bijvoorbeeld de totale hoeveelheid bewegen in de vrije tijd, tot specifieke isometrische (‘statische’) krachttraining voor bloeddruk. Zo wordt op basis van cohortonderzoek een reductie van 13, 16 en 20% gegeven voor respectievelijk borstkanker, colonkanker, en longkanker, dat laatste bij rokers.
De risico’s op hart- en vaataandoeningen kunnen sterker verlaagd worden met bewegen, met voor coronaire hartaandoeningen 20%, beroerte 29% voor mannen en 22% voor vrouwen, en hartfalen 35%. De systolische bloeddruk daalt met gemiddeld 5,2 mmHg door isometrische krachttraining. Omdat er te weinig RCT’s zijn naar het effect van alleen bewegen op diabetes, wordt het preventieve effect van 19% risicoreductie alleen geschat op basis van cohortonderzoek. Bekend is wel dat grote klinische RCT’s die zich met bredere leefstijlbegeleiding op risicogroepen richten een veel grotere en langdurige risicoreductie melden, van zo’n 60%.
Onderzoek naar psychische aandoeningen en hersenverouderingsaandoeningen leidt tot schattingen van een reductie van 18% voor depressie, tot 35% voor Alzheimer. Ondanks sterke bewijslast doet de commissie geen kwantitatieve uitspraak over cognitieve achteruitgang vanwege de grote spreiding tussen studies.
Oudere vrouwen kunnen met bewegen mogelijk de helft van de botbreuken voorkomen, terwijl voor alle ouderen ongeveer vier op de tien heupfracturen te voorkomen zouden zijn. Ondanks grote eenduidigheid over de richting van het effect, kan de grootte voor spierversterking niet vastgesteld worden. Niet in de onderbouwing maar uit Nederlands onderzoek blijkt spierkracht bij oudere ouderen in drie maanden tijd door krachttraining met gemiddeld 40% te kunnen toenemen, onder voorwaarde van een voedingspatroon met voldoende eiwitten [4]. Wij vermoeden dat er te weinig aandacht is voor behoud van sterke spieren bij ouderen, terwijl dat een van de belangrijkste fysieke voorwaarden is om lang zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen.
Tot slot kan vroegtijdige sterfte bij volwassenen in 40% van de gevallen voorkomen worden door bewegen.
Omdat bewegen ook negatieve effecten kan hebben, is daar in de literatuur eveneens naar gezocht. Die blijken slechts beperkt te vinden: er zijn hooguit zwakke aanwijzingen dat een klein deel van de mensen een lichte blessure zal oplopen, terwijl het onwaarschijnlijk is dat meer beweging het risico op ernstige blessures verhoogt. Overigens zijn die blessures vrij eenvoudig te minimaliseren: door mensen met weinig beweegervaring te laten starten in een veilige omgeving.
Bewegen heeft positief effect op meerdere leefstijlgerelateerde aandoeningen tegelijkertijd
In de onderbouwing gaat het steeds om het effect op een ‘aandoening’. Nu is het prettige dat bewegen voor meerdere aandoeningen tegelijk werkt. Een en dezelfde preventieve ‘behandeling’ kan dus breed en aspecifiek ingezet worden zonder noemenswaardige bijwerkingen. Gezien het grote aantal mensen met comorbiditeit, betekent dit dat op individueel niveau winst te behalen valt bij het voorkomen van meerdere aandoeningen tegelijk. Neem als voorbeeld diabetes type 2, waarmee inmiddels al zo’n 900.000 Nederlanders te maken hebben. Hartfalen, nierproblemen, hersenveroudering, depressie en hoge bloeddruk komen bij deze patiënten vaker voor dan gemiddeld. Of dat nu het directe gevolg is van diabetes zelf en onderliggende mechanismen, of doordat vergelijkbare leefstijlfactoren verschillende aandoeningen veroorzaken, de potentiële gezondheidswinst van voldoende bewegen voor een en dezelfde persoon is dan enorm.
Bewegen werkt preventief bij bestaande aandoeningen en kent nog meer positieve effecten
Behalve als primaire preventie beperkt bewegen de ziektelast bij eenmaal bestaande aandoeningen, tot zelfs het staken van de behandeling voor diabetes type 2. Dat laatste is dan wel in combinatie met een koolhydraatbeperkt dieet. De kracht van secundaire preventie is na te lezen in een vrij recent en lezenswaardig overzicht van Pedersen en Saltin [5]. Zij beschrijven de evidence zo veel mogelijk op basis van goede meta-analyses en reviews voor in totaal 26 verschillende psychiatrische, neurologische, metabole, cardiovasculaire, en pulmonale aandoeningen. Naast de grootte van effecten, is er beknopte informatie te vinden over mechanismen, de wijze waarop het best bewogen kan worden, en contra-indicaties.
Bailey et al. [6] gaan in een overzicht verder dan gezondheidseffecten door fysiologische effecten alleen. Zij verzamelden de evidence voor allerlei uitkomsten, die zij naast gezondheid clusterden in intellectuele, emotionele, persoonlijke, sociale en financiële waarden. Dit lijken voor de huisartsenzorg misschien vergezochte effecten, direct of indirect spelen die daar wel. Een goed voorbeeld is het effect op een beter sociaal netwerk en minder eenzaamheid door bewegen in groepsverband. Verder kan bijvoorbeeld ‘financiële waarde’ belangrijk zijn: recentelijk is veel in het nieuws geweest dat armoede sterk verband houdt met een grotere zorgvraag. Voldoende bewegen verlaagt het risico op ernstige chronische aandoeningen en daardoor logischerwijs het risico op arbeidsongeschiktheid en een laag inkomen. Bovendien ontwikkelen kinderen en volwassenen kwaliteiten in de sport, zoals discipline, timemanagement en besluitvaardigheid, die bijdragen aan het vermogen om vaker voldoende inkomen te verwerven.
De evidence is door gebrek aan onderzoeken en eenduidige uitkomstmaten, en de complexe wijze waarop de effecten tot stand kunnen komen echter vaak wel een stuk zwakker dan voor belangrijke aandoeningen.
Waarom bewegen mensen niet? Waarom wel?
Ondanks dat de huisarts geen specifieke rol heeft in het faciliteren van bewegen voor zijn patiënten, kan deze toch een belangrijke bijdrage leveren die maar weinig inspanning hoeft te vergen. Die bijdrage zit hem in eerste instantie in het voldoende en herhaaldelijk benadrukken van het preventieve effect van bewegen, benoemen van voordelen ten opzichte van behandeling en medicatie, en goed doorverwijzen, zodat het voor die specifieke patiënt haalbaar is om te beginnen met meer bewegen.
Een belangrijke toegevoegde waarde van de huisarts of praktijkondersteuner is dat deze in staat is inzicht te verkrijgen in voor die persoon reële en irreële belemmeringen en die deels weg te nemen. Bekend zijn anekdotes waarin mensen niet kunnen of willen bewegen, omdat ze een verhoogde hartslag riskant vinden, ze gaan zweten, niet weten waar de ingang van de sportaccommodatie is, of niet willen omdat ze de dikste zouden kunnen zijn, terwijl er misschien specifiek aanbod is voor mensen met obesitas.
In een eigen onderzoek van het Kenniscentrum Sport in samenwerking met Nivel onder mensen (gemiddelde leeftijd 68 jaar) met een of meer chronische aandoeningen gaf de meerderheid aan belangrijke belemmeringen te hebben of te ervaren [7]. We kunnen niet aangeven in hoeverre die belemmeringen echt te ernstig zijn om meer te bewegen. Onze inschatting is echter dat veel mensen meer kunnen bewegen dan ze op dat moment doen. Zo meldden bijvoorbeeld zes op de tien (61%) gebrek aan energie of angst een activiteit niet te kunnen volhouden. Waarschijnlijk zijn zij onvoldoende bekend met specifiek aanbod dat op een erg laag niveau begint. Meer Bewegen voor Ouderen (MbvO-)activiteiten, in veel gemeenten aanwezig, bieden bijvoorbeeld ook mogelijkheden om te bewegen vanaf de stoel. Daarnaast had iets meer dan de helft (51%) pijn of was bang dat te krijgen, of was bang om te vallen of voor verergering van klachten. Niet al deze mensen kunnen direct terecht bij lokaal beweegaanbod. Een deel van de patiënten heeft eerst tijdelijk ondersteuning nodig van een fysiotherapeut om belemmeringen te overwinnen en beweegvaardigheden aan te leren, een ander deel zal altijd aangewezen blijven op fysiotherapie.
Met inzicht in de feitelijke risico’s van bewegen, benadrukken dat een deel van de belemmeringen juist minder ernstig wordt door bewegen, aanmoedigingen vanuit zorg en sociale omgeving, en de zekerheid van veilig, passend en betaalbaar aanbod met de juiste opbouw en begeleiding is de kans groot dat meer mensen in beweging komen. In genoemd onderzoek gaf namelijk minder dan 10% aan dat ze niet meer willen bewegen dan ze op dat moment deden.
Handvatten voor de eerstelijns zorgverlener
In de voorgaande paragrafen is het belang van bewegen voor mensen met een chronische aandoening benadrukt en het feit dat de huisarts hierin een rol speelt. In deze paragraaf gaan we dieper in op het organiseren van het lokale netwerk. Een netwerk dat in staat is om mensen te ontvangen, aan de hand te nemen, dat mensen laat kennismaken met het plezier van sporten en bewegen en ten slotte het netwerk waar mensen dit ook kunnen volhouden. Er zijn inmiddels verschillende richtlijnen over de verantwoordelijkheid van zorgprofessionals op het gebied van bewegen en sporten. Zowel de Zorgmodule Bewegen als de NHG-Zorgmodule Leefstijl Bewegen2 biedt heldere handvatten over normeringen (zie eerder) en wanneer patiënten doorverwezen dienen te worden naar de fysiotherapeut dan wel een lokale beweegprofessional oftewel het lokale netwerk van sport- en beweegaanbieders. De Zorgmodule Leefstijl beschrijft dat ‘huisarts en praktijkondersteuner, samen met lokale overheidsinstellingen, ervoor zorgen dat ze kennis hebben van het lokale bewegingsaanbod binnen het publieke domein’. Hierna beschrijven we welke kennis beschikbaar is binnen het lokale netwerk. Binnen het zorgdomein zijn de fysiotherapeut, oefentherapeut, sportarts of revalidatiearts de belangrijkste kennispartner en de eerste schakel van de sport- en beweegketen.
Een andere relevante ontwikkeling voor leefstijlbegeleiding in de huisartsenpraktijk is de pilot van zorgverzekeraar CZ over leefstijlcoaching. Een driejarige pilot, waarbij patiënten met onder andere obesitas en diabetes leefstijlcoaching hebben gekregen om chronische ziekten te voorkómen of te stabiliseren. De leefstijlcoach komt in beeld wanneer leefstijladviezen alleen niet voldoende blijken en intensievere begeleiding in leefstijl nodig is voor een patiënt. Er is een goede kans dat de ‘leefstijlcoach’ als prestatie in de basisverzekering opgenomen wordt in 2019.
Samenwerking met lokale sport- en beweegaanbieders
Waaruit bestaat een lokaal netwerk van sport- en beweegaanbieders? Laten we beginnen met de buurtsportcoach. Dit zijn professionals in de wijk met als specifieke opdracht het organiseren van een sport- en beweegaanbod in de buurt en het maken van een verbinding tussen sport- en beweegaanbieders en andere sectoren zoals zorg, welzijn, jeugdzorg en kinderopvang en onderwijs.3
In het hele land zijn inmiddels, in vrijwel alle gemeenten, 4.500 buurtsportcoaches actief.
Ze worden voor 40% gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Voor de aanstelling van een buurtsportcoach dienen gemeenten cofinanciering te organiseren met andere partijen uit welzijn, zorg of andere domeinen. De buurtsportcoach is veelal in dienst van gemeentelijke (uitvoerings)organisaties. Er zijn verschillende gemeenten waar huisartsen doorverwijzen naar de buurtsportcoach, die er vervolgens voor zorgt dat de patiënt op de juiste plek terechtkomt in het lokale netwerk. Dat kan bij verschillend laagdrempelig aanbod zijn, zoals wandel- of hardloopgroepjes en eerdergenoemde MbvO-activiteiten, bij de lokale fitnessaanbieder, maar ook bij sportverenigingen waar mensen op hun eigen niveau kunnen sporten en bewegen. Denk hierbij aan de atletiekvereniging voor beginnende hardlopers en nordic walking, maar ook aan trimhockey of aan de voetbalvorm voor oudere voetballers: walking football. In het recent gepubliceerde onderzoek van Leenaars [8] blijkt dat de buurtsportcoach meer impact kan creëren als er een integrale aanpak gehanteerd wordt, dat door de doorverwijzing vanuit de eerste lijn doelgroepen met zwaardere gezondheidsproblemen bereikt worden en dat buurtsportcoaches in staat zijn om de verbinding tussen zorg, sport en bewegen te realiseren.
Als het in beweging krijgen van een patiënt een langere aanloop vraagt, is er een aantal op kwaliteit en effectiviteit beoordeelde programma’s (erkende interventies), die patiënten helpen om deze stap te maken. Een interventie ondersteunt deelnemers in een bepaalde tijdsperiode, variërend van drie maanden tot één jaar, bij het starten en volhouden van bewegen in het dagelijks leven. Op sportenbeweeginterventies.nl vindt u een aantal interventies die de samenwerking tussen eerstelijnszorg en de sport stimuleren. Deze interventies hebben gemeen dat ze zich richten op een gezonde leefstijl, maar hebben allemaal een unieke aanpak. U vindt hier meer informatie over bijvoorbeeld Big Move GGZ, SLIMMER en BeweegKuur. Andere voorbeelden zijn Stapjefitter, Sportief afvallen, en Samen sportief bewegen.
Samenwerking met fitnessbedrijven is ook interessant. Bij behoeftepeilingen aan welke sport mensen willen doen scoort fitness bij mensen boven de 20 jaar onverminderd het hoogst. Hierbij kan gedacht worden aan de reguliere sportschool, maar er zijn inmiddels (2017) ook meer dan 120 NL Actief Preventiecentra. Deze centra gaan een stapje verder dan de reguliere dienstverlening en zijn optimaal ingericht om mensen met specifieke aandoeningen zoals diabetes en obesitas veilig en effectief te begeleiden en trainen. De instructeurs zijn opgeleid op het hoogste kennisniveau en werken met protocollen en programma’s die bewezen effectief zijn.4
In het land zijn verschillende initiatieven erop gericht sportverenigingen open te stellen voor andersoortige doelgroepen dan de gebruikelijke leden, om sportverenigingen maatschappelijk actiever te krijgen. Een voorbeeld hiervan is de Open Club (NOC*NSF), de Vitale Sportvereniging, het Sport+ predicaat in Rotterdam (Rotterdam SportSupport) of het Buurthuis van de Toekomst (Den Haag). Om goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden in het lokale sport- en beweegnetwerk kunt u contact opnemen met de buurtsportcoach of de afdeling Sport van de gemeente. Zij kunnen u verder informeren waarnaar u uw patiënt in uw gemeente kunt verwijzen.
Zelf aan de slag
Wilt u meer doen voor uw patiënten? Dan is het belangrijk te realiseren dat de mogelijkheden mede bepaald worden door:
- de kwaliteit en organisatie van aangepast, laagdrempelig sport- en beweegaanbod met gekwalificeerde begeleiders. Goed aanbod ‘aan de achterkant’ is uiteraard een voorwaarde om mensen veilig te kunnen doorverwijzen.
- de aanwezigheid van een buurtsportcoach die als taak heeft zorg en sport te verbinden.
Vraag de buurtsportcoach en/of de afdeling Sport van de gemeente wie meer inzicht kan geven in deze aspecten, bijvoorbeeld tijdens een regulier overleg dat u met collega’s heeft.
Is er een buurtsportcoach zorg-sport, maak dan vooral gebruik van de mogelijkheden die deze biedt. In veel plaatsen zoekt hij/zij naar ingangen bij de zorg om meer te doen voor kwetsbare doelgroepen, die anders zeer moeilijk te bereiken zijn. Vanuit zijn professionele handelen is deze coach gewend ‘op maat’ afspraken te maken met anderen in de werkomgeving. De buurtsportcoach kan in overleg bijvoorbeeld ingezet worden bij doorverwijzing van zorg naar sport, om een overzicht te maken van een aangepast aanbod, eenmalige activiteiten te organiseren, of om andere professionals te ondersteunen bij activiteiten.
Wilt u direct doorverwijzen naar de buurtsportcoach of het beweegaanbod? Overweeg het gebruik van een simpel verwijsbriefje met bijvoorbeeld de ‘beweegdiagnose’ en factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij het bewegen. Fysieke aanwezigheid van de buurtsportcoach in het gezondheidscentrum kan extra drempelverlagend zijn.
Als u klein wilt beginnen, kunt u een zogenaamde fittest laten organiseren. Patiënten krijgen adviezen op basis van hun uitgangssituatie. Probeer dan vooral ook de minder fitte mensen te motiveren, want die blijven vaak weg.
Een andere succesvolle formule is de diabeteschallenge van de Bas van de Goor foundation. Kijk of het mogelijk is er een te (laten) opzetten met hulp van de buurtsportcoach en/of een andere zorgverlener, of aan te sluiten bij een bestaande. Diabetespatiënten (en soms andere patiënten) werken in zestien tot twintig weken toe naar de Nationale Diabetes Challenge Week eind september.
Patiënten die gemotiveerd zijn om te bewegen hebben vooral behoefte aan inzicht in en doorverwijzing naar geschikt beweegaanbod. Niet-gemotiveerde patiënten vragen om een andere aanpak. Blijf bij hen herhaaldelijk de positieve effecten van bewegen (noem het niet sport!) benoemen, en dat geldt ook voor de andere zorgverleners rond deze patiënt. De POH kan het standaard meenemen in controleafspraken. Probeer de patiënt te verleiden en vooral niet te overtuigen. Ga uit van wat belangrijk is in het leven van de patiënt en pas motiverende gesprekstechnieken toe.
Houd de ontwikkelingen in de gaten rond de financiering van leefstijlcoaching vanuit de basisverzekering. Dit biedt wellicht met ingang van 2019 mogelijkheden om intensiever in te zetten op preventief bewegen, en maakt het eenvoudiger om samen met andere professionals een goed werkend netwerk in te richten.
Op allesoversport.nl is veel informatie te vinden, waaronder tien tips voor zorgverleners en het voorbeeld van Soest, waar een fysiotherapeut in de rol van buurtsportcoach zorgt voor de koppeling tussen eerstelijnszorg en beweegaanbod, en over gedragsverandering.
Eventuele vragen kunt u mailen naar: liesbeth.preller@kcsport.nl.
Hoofdlijnen
- Ken de belemmeringen bij en motieven van patiënten om te bewegen.
- Blijf voordelen van bewegen herhaaldelijk benadrukken.
- Verleid om te bewegen in plaats van te overtuigen.
- Er is lokaal vrijwel altijd voldoende laagdrempelig beweegaanbod. Zet dat effectief in voor patiënten, bij voorkeur in samenwerking met de buurtsportcoach.
Voetnoten
1 https://www.volksgezondheidenzorg.info/sites/default/files/hoeveel_mensen_voldoen_aan_gr_beweegrichtlijnen_2017.pdf.
2 https://www.nhg.org/themas/publicaties/nhg-zorgmodule-leefstijl-bewegen-volledige-tekst.
3 Programma Sport Bewegen in de Buurt, http://www.sportindebuurt.nl/buurtsportcoaches/wat-zijn-buurtsportcoaches/.
4 NL Actief https://nlactief.nl/nieuws/229/nl-actief-preventiecentra.html.
Uit: Bijblijven 5/2018, Themanummer Leefstijlveranderingen
Beeld: Kenniscentrum Sport