Refeeding syndroom is een potentieel levensbedreigende complicatie die ontstaat wanneer een ondervoede patiënt plotseling weer begint met eten, of wanneer sondevoeding of parenterale voeding wordt opgestart. Dit syndroom wordt gekenmerkt door ernstige verstoringen in de elektrolytenbalans en kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen. Het is van groot belang dat huisartsen dit syndroom herkennen en tijdig ingrijpen.
Wat is het refeeding syndroom?
Refeeding syndroom ontstaat wanneer de stofwisseling van een ondervoede patiënt abrupt wordt geconfronteerd met een toename in calorie-inname, voornamelijk koolhydraten. Hierdoor treden hormonale en metabole veranderingen op, zoals een verhoogde insulineproductie, wat resulteert in een verschuiving van fosfaat, kalium en magnesium naar de cellen. Dit leidt tot een sterke daling van deze elektrolyten in het bloed, met mogelijk ernstige gevolgen voor de gezondheid.
Belangrijkste kenmerken:
- Hypofosfatemie (lage fosfaatwaarden in het bloed) is het meest kenmerkende symptoom van het refeeding syndroom.
- Andere symptomen kunnen bestaan uit hypokaliëmie (laag kalium), hypomagnesiëmie (laag magnesium), en vitamine B1-tekorten.
Klinische verschijnselen en gevolgen
De symptomen van het refeeding syndroom ontstaan vaak enkele dagen na de herintroductie van voeding en kunnen variëren van mild tot ernstig.
Symptomen en risico’s:
- Elektrolyttekorten: Deze kunnen leiden tot spierzwakte, ademhalingsproblemen en hartritmestoornissen.
- Vochtretentie: Een verhoogde insulineproductie kan vochtophoping veroorzaken, wat kan leiden tot longoedeem of hartfalen.
- Tekorten aan thiamine: Een gebrek aan vitamine B1 kan neurologische symptomen veroorzaken, zoals verwardheid, en in ernstige gevallen leiden tot Wernicke-encefalopathie.
Diagnose en risico-inschatting
Het inschatten van het risico op het refeeding syndroom begint met het screenen van patiënten die recent weinig of geen voeding hebben gehad, een laag BMI hebben, of onbedoeld significant gewicht hebben verloren. De huisarts en diëtist werken hierbij nauw samen om het risico te bepalen.
Risicofactoren:
- Lage BMI (<16 kg/m²)
- Gewichtsverlies van >15% in de afgelopen 3-6 maanden
- Weinig tot geen voedingsinname voor meer dan 10 dagen
- Elektrolytenstoornissen voorafgaand aan voeding
Aan de hand van deze factoren kan een refeeding risico score worden opgesteld, waarmee het voedingsschema wordt aangepast.
Behandeling en monitoring
Bij patiënten met een hoog risico op het refeeding syndroom is het essentieel om voeding geleidelijk op te bouwen, onder nauwkeurige monitoring van elektrolyten en vochtbalans.
Opbouwschema’s:
Er zijn verschillende opbouwschema’s voor voeding, afhankelijk van de ernst van het risico:
- Laag risico: Voeding wordt geleidelijk opgebouwd, met regelmatige controle van elektrolyten.
- Hoog risico: Bij patiënten met een hoog risico op het syndroom kan een ziekenhuisopname nodig zijn om nauwkeurige monitoring en suppletie van elektrolyten en thiamine te waarborgen.
Veelgestelde vragen
1. Hoe snel na het starten van voeding kunnen symptomen van refeeding syndroom optreden?
Symptomen kunnen al binnen 1 tot 3 dagen na het opstarten van voeding optreden. Het is cruciaal om gedurende deze periode regelmatig elektrolytencontroles uit te voeren en de patiënt goed te monitoren.
2. Welke elektrolyten moeten worden gecontroleerd bij patiënten met een verhoogd risico?
Bij patiënten met een verhoogd risico is het belangrijk om fosfaat, kalium, magnesium en calcium nauwlettend in de gaten te houden, evenals thiamine-niveaus.
3. Wat is de rol van de diëtist bij de behandeling van het refeeding syndroom?
De diëtist speelt een cruciale rol bij het inschatten van het voedingsrisico, het opstellen van een gepast voedingsschema en het bewaken van de opbouw van de voeding in samenwerking met de arts.