Eosinofiele oesofagitis (EoE) blijft een complexe en chronische ontstekingsziekte van de slokdarm. Tijdens het congres Digestive Disease Week (DDW) 2025 deelde prof. dr. Jenifer R. Lightdale (Harvard Medical School, Boston Children’s Hospital) recente bevindingen en praktische aanbevelingen voor een doelgerichte aanpak van deze aandoening. Zij benadrukte dat een duurzame behandelrelatie en continuïteit in follow-up essentieel zijn om recidieven te beperken.
Pathofysiologie van EoE
EoE wordt gekenmerkt door een type 2-gedreven immuunrespons die wordt uitgelokt door voedselantigenen en aeroallergenen. Deze ontstekingscascade leidt tot de vrijzetting van cytokinen, activatie van eosinofielen, mestcellen en andere immuuncellen, en uiteindelijk tot remodellering van de slokdarmwand. De klinische uitingen variëren van dysfagie en voedselimpactie tot fibrosering en lumenvernauwing.
Wanneer de ontstekingsactiviteit onvoldoende onder controle wordt gebracht, kan dit leiden tot een progressieve vermindering van de slokdarmcompliantie. Tijdige herkenning en behandeling zijn daarom belangrijk om structurele schade te beperken.
Diagnostische aandachtspunten
De diagnose EoE wordt gesteld op basis van klinische symptomen van slokdarmdysfunctie in combinatie met histologische bevestiging van eosinofiele infiltratie. Biopten zijn noodzakelijk om de diagnose te stellen en om andere oorzaken van eosinofilie uit te sluiten.
Een aanzienlijk deel van de patiënten met voedselbolusobstructies blijkt retrospectief EoE te hebben. Follow-up na een acute obstructie is daarom belangrijk om gemiste diagnoses te voorkomen.
Therapeutische benaderingen in 2025
Dilatatie bij fibrosering
Endoscopische dilatatie blijft een waardevolle interventie bij vernauwing van het lumen. De richtlijn adviseert een voorzichtige benadering: “start low, go slow”. De beoogde diameter bij volwassenen bedraagt circa 16 mm. Dilatatie verlicht de symptomen, maar beïnvloedt het onderliggende ontstekingsproces niet. Het moet worden beschouwd als aanvullend op medische therapie, niet als zelfstandige behandeling.
Medicamenteuze therapie
Protonpompremmers
Protonpompremmers (PPI’s) blijken bij ongeveer 40% van de patiënten klinische en histologische verbetering te geven. Hun werking lijkt deels onafhankelijk van de zuurremming en berust mogelijk op anti-inflammatoire effecten en verbetering van de mucosale barrière.
Topische corticosteroïden
Topische corticosteroïden, oorspronkelijk ontwikkeld voor astma, worden veel toegepast bij EoE. Budesonide in orale suspensie (Eohilia®, goedgekeurd door de FDA in 2024) is specifiek geformuleerd voor oesofageaal gebruik. Correct gebruiksinstructie is van belang voor adequate lokale depositie. Langetermijngegevens over veiligheid zijn tot nu toe geruststellend.
Biologische therapieën
De komst van dupilumab (Dupixent®, Sanofi/Regeneron) markeert een keerpunt in de farmacologische behandeling. Deze monoklonale antistof remt interleukine-4 en interleukine-13 en leidt in klinische studies tot bijna volledig verdwijnen van eosinofielen in de mucosa.
Andere middelen in late fase van klinisch onderzoek zijn onder meer:
- Cendakimab (Celgene) – gericht tegen IL-13
- Lirentelimab (Allakos) – induceert apoptose van eosinofielen en remt mestcelactivatie
- Benralizumab (AstraZeneca) – anti-IL-5α receptor antilichaam
- Etrasimod (Arena) en IRL201104 (Revolo) – met verschillende immunomodulerende werkingsmechanismen
Deze ontwikkelingen breiden het therapeutisch arsenaal aanzienlijk uit en geven uitzicht op meer gepersonaliseerde behandelkeuzes.
Dieetinterventies
Dieettherapie blijft een belangrijke pijler in het behandelplan. Onderzoek toont dat zowel elementaire diëten, eliminatiediëten op basis van zes voedingsgroepen als allergiegestuurde diëten klinische responsen opleveren, hoewel de impact op de kwaliteit van leven groot kan zijn.
Recente studies laten zien dat uitsluiting van koemelk alleen al bij meer dan de helft van de patiënten leidt tot histologische en symptomatische remissie, vergelijkbaar met een volledig zes-voedsel-eliminatiedieet. Daarom wordt dit in 2025 beschouwd als een praktisch eerste keus dieetoptie bij zowel volwassenen als kinderen.
Patiëntgerichte benadering
Het gebruik van gestandaardiseerde scores, zoals de Index of Severity for EoE (I-SEE), ondersteunt een systematische beoordeling van de ziekteactiviteit tijdens follow-up.
Daarnaast is het zinvol om aandacht te besteden aan gedragsmatige aanpassingen bij dysfagie. Het IMPACT-acroniem helpt deze in kaart te brengen:
- I – Imbibe: drinken tijdens de maaltijd
- M – Modify: voedsel aanpassen
- P – Prolong: maaltijden verlengen
- A – Avoid: harde structuren vermijden
- C – Chew: intensief kauwen
- T – Turn: tabletten vermijden of aanpassen
Bij langdurige ziekte kan sprake zijn van ‘oesofagele hypervigilantie’, waarbij patiënten ondanks histologische remissie klachten blijven ervaren. Dit vraagt om goede uitleg en geruststelling over het herstelproces.