Hij maakt een gespannen en verslagen indruk en vertelt dat hij sinds een paar maanden moe is en slecht slaapt. De huisarts luistert empathisch en hoeft meneer Van Doorn nauwelijks te stimuleren verder te vertellen. Meneer vertelt dat hij leiding geeft aan een bedrijfsrestaurant dat onderdeel is van een financiële instelling. Het probleem is dat besloten is om het restaurant af te stoten, maar wanneer en hoe dat gaat gebeuren, is nog niet bekend. Door die onzekerheid vertrekt zijn beste personeel zodra ze elders een goede baan kunnen krijgen. Daardoor ontstane tekorten mag hij slechts gedeeltelijk opvangen met uitzendkrachten. Het personeelstekort leidt tot verhoogde werkdruk van de achterblijvers en tot een verhoogd ziekteverzuim.
Meneer Van Doorn maakt zich niet echt zorgen om zijn eigen werk, hij is ervan overtuigd wel weer iets anders te vinden. Hij maakt zich vooral zorgen over hoe het lopende werk gedaan. Door verminderde concentratie ging hij de afgelopen week fouten maken en door prikkelbaarheid verloor hij snel zijn geduld. In het besef dat het zo niet langer gaat, heeft hij zich vanmorgen ziek gemeld. Zijn hulpvraag: Wat moet ik doen?
In dit eerste consult stelt de huisarts, op grond van het verhaal en de klachten, de werkdiagnose overspanning. Hij bespreekt dit kort met de patiënt: ‘Ik denk dat u overspannen bent geworden door de hoge werkdruk en de grote moeite die het u kost om uw werk naar behoren te doen.’ Meneer Van Doorn kan zich hier goed in vinden. Over hoe het verder moet, vertelt de huisarts dat meneer Van Doorn nu eerst een time-out moet nemen (dus de ziekmelding continueren) en alle problemen die meespelen op een rijtje moet zetten om op die manier zicht te krijgen op de opties die hij heeft om met de situatie om te gaan. Hij krijgt het advies om elke dag twee keer een half uur te schrijven over de zaken die hem dwars zitten en wordt uitgenodigd voor een 20-minutenconsult over een week. De huisarts vraagt hem ook een klachtenlijst (de 4DKL) in te vullen ‘om te zien hoe ernstig uw klachten zijn en waar u precies last van heeft,’
Zoals afgesproken heeft meneer Van Doorn de 4DKL na het consult thuis ingevuld en ruim voor het tweede consult ingeleverd bij de praktijkassistente. Deze heeft de vragen gescoord en de scores in het dossier gezet:
distress: 29 (sterk verhoogd)
depressie: 10 (sterk verhoogd)
angst: 3 (normaal)
somatisatie: 10 (normaal)
De volgende week vertelt meneer Van Doorn dat hij zich al iets rustiger voelt. Hij heeft twee keer per dag geschreven, waardoor hij het gevoel heeft zijn problemen beter onder ogen te kunnen zien. Hij vraagt wat de klachtenlijst heeft opgeleverd. De huisarts bekijkt de scores en schrikt van de sterk verhoogde depressiescore. De huisarts legt uit dat de lijst niet alleen aangeeft dat meneer Van Doorn veel spanningsklachten (distress) heeft, maar – en dat had hij niet verwacht – ook tamelijk ernstige depressieve klachten. Hij vertelt dat zulke ernstige depressieve klachten kunnen wijzen op een ‘depressieve stoornis’.
Nu is het, zegt de huisarts, gegeven de situatie, tot op zekere hoogte, logisch dat meneer somber gestemd is. ‘Verlies en tegenslag, zoals in uw geval, leiden tot normale depressiviteit. Maar soms ontwikkelt die depressiviteit zich tot een abnormale depressiviteit – dat noemen we een depressieve stoornis. Een depressieve stoornis is als het ware een doorgeschoten depressiviteit, die veel dieper gaat dan normaal is voor de omstandigheden. De depressieve stoornis gaat een eigen leven leiden, je hebt er geen grip meer op. Iemand met een normale depressiviteit wordt even minder depressief als er iets leuks gebeurt, en je kunt een normale depressiviteit ook altijd even wegdrukken bijvoorbeeld door je aandacht op iets leuks te richten. Maar als je een depressieve stoornis hebt, reageer je nergens op. Een belangrijk kenmerk van een depressieve stoornis is dat je niet meer kunt genieten, of in elk geval veel minder dan normaal. Het leven wordt dan heel grijs, somber en hopeloos. Herkent u iets in deze beschrijving van een depressieve stoornis?’
Meneer Van Doorn knikt bevestigend. De huisarts zegt dat mensen met een depressieve stoornis ook vaak onwillekeurig denken aan de dood als verlossing uit dit zware, hopeloze bestaan, en vraagt of meneer ook weleens denkt ‘was ik maar dood’. Meneer Van Doorn vertelt dat hij dergelijke gedachten tientallen keren per dag heeft. Gevraagd of hij wel eens overweegt om daadwerkelijk een einde aan zijn leven te maken, ontkent hij. ‘Dat zou ik mijn vrouw nooit aan kunnen doen.’
De huisarts concludeert dat meneer zeer waarschijnlijk een depressieve stoornis heeft, uitgelokt door de stress van de afgelopen maanden. Voor de ernstbepaling telt de huisarts het aantal DSM-symptomen (kader 8.1). Hij telt er acht – alleen gevoelens van waardeloosheid ontbreken: een ernstige depressie dus. Meneer Van Doorn heeft nooit eerder een depressieve periode gehad en, voor zover hij weet, komt depressie niet in de familie voor. Hij schat in dat zijn depressieve stoornis ongeveer vier weken geleden is begonnen.
Na zes weken op een standaarddosis van een SSRI zijn de depressieve klachten helaas niet verminderd. De moedeloosheid en ook de suïcidale gedachten zijn zelfs toegenomen. Een herhaalde 4DKL bevestigt dat er geen sprake is van verbetering:
-
distress: 25 (sterk verhoogd)
-
depressie: 11 (sterk verhoogd)
-
angst: 6 (matig verhoogd)
-
somatisatie: 8 (normaal)
Beeld: Viacheslav Iakobchuk / stock.a