De introductie van elexacaftor/tezacaftor/ivacaftor (ETI) heeft de behandeling van mensen met cystic fibrosis, ook wel taaislijmziekte, aanzienlijk veranderd. Toch blijkt dat sommige patiënten bij volledige dosering last krijgen van bijwerkingen die aanleiding geven tot aanpassing van het behandelschema. In dit artikel wordt een reeks patiënten besproken bij wie de dosering van ETI is verlaagd vanwege klachten. Daarbij is gekeken naar de relatie tussen bloedspiegels van het geneesmiddel, het optreden van bijwerkingen en het effect op de behandeling.
Onderzoeksvraag en opzet
De studie richt zich op de vraag of verhoogde blootstelling aan ETI samenhangt met bijwerkingen. Daarnaast wordt onderzocht wat de gevolgen zijn van dosisverlaging op zowel de blootstelling als het therapeutisch effect. Het betreft een retrospectieve analyse van tien patiënten met cystic fibrosis die bijwerkingen ervoeren tijdens behandeling met ETI.
Bij elk van deze patiënten zijn de minimale serumconcentraties (Cmin) van de drie middelen in ETI gemeten. Tegelijkertijd is het chloridegehalte in zweet bepaald als maat voor de werkzaamheid van de behandeling. Bijwerkingen werden geclassificeerd volgens de standaarden van de Common Terminology Criteria for Adverse Events.
Resultaten
Verhoogde bloedspiegels bij volledige dosering
De gemiddelde Cmin-waarden bij volledige dosering lagen hoger dan die uit eerdere registratieonderzoeken:
- Elexacaftor: 10,1 mg/L (registratiegemiddelde: 5,5 mg/L)
- Tezacaftor: 4,2 mg/L (registratiegemiddelde: 2,1 mg/L)
- Ivacaftor: 1,2 mg/L (registratiegemiddelde: 0,8 mg/L)
Aard van de bijwerkingen
De meest voorkomende klachten betroffen het zenuwstelsel en psychiatrische symptomen. Voorbeelden zijn stemmingswisselingen, slaapstoornissen en concentratieproblemen.
Effect van dosisverlaging
Bij alle patiënten nam de ernst van de klachten af na verlaging van de dosering. De gemiddelde zweetchloridewaarde nam licht toe van 38 mmol/L naar 44 mmol/L, wat nog altijd binnen een klinisch relevante respons valt. Dit wijst erop dat de werkzaamheid behouden blijft ondanks lagere doseringen.
Beschouwing
Deze casusreeks ondersteunt het beeld dat verhoogde serumconcentraties van ETI kunnen bijdragen aan het ontstaan van bijwerkingen bij patiënten met cystic fibrosis. Het aanpassen van de dosering lijkt een zinvolle stap om klachten te verminderen zonder dat dit ten koste gaat van de werkzaamheid van de behandeling. Bepaling van spiegels en zorgvuldige monitoring kunnen een rol spelen bij het personaliseren van de behandeling.
Praktische overwegingen voor de huisarts
- Signalering: Bij patiënten met cystic fibrosis die ETI gebruiken en nieuwe klachten ontwikkelen, is het zinvol om aan medicijngerelateerde oorzaken te denken.
- Samenwerking: Overleg met de behandelend longarts of CF-team over mogelijke spiegelbepaling en dosisaanpassing.
- Monitoring: Let op neuropsychiatrische symptomen bij patiënten die starten met of langere tijd behandeld worden met ETI.
Tot slot
Verhoogde bloedspiegels van elexacaftor/tezacaftor/ivacaftor kunnen gepaard gaan met bijwerkingen. Dosisverlaging leidt bij sommige patiënten tot verlichting van klachten zonder merkbaar verlies van effectiviteit. Dit biedt aanknopingspunten voor een meer individuele benadering van de medicamenteuze behandeling bij cystic fibrosis.