AN en BN hebben bij respectievelijk 10% en 5% van de mensen die eraan lijden een dodelijke afloop. Eetstoornissen gaan op den duur altijd gepaard met lichamelijke klachten. De huisarts kan twee eenvoudige vragenlijsten (ESP en SCOFF) en de signalenkaart uit de Zorgstandaard Eetstoornissengebruiken om het vermoeden op een eetstoornis te staven. Zeker bij AN is een verwijzing naar de specialistische GGZ geïndiceerd, waarbij tijdens een eventuele wachttijd de lichamelijke conditie van de patiënt zorgvuldig gemonitord dient te worden. Kinderen en adolescenten met AN dienen tevens naar een kinderarts verwezen te worden als de huisarts AN vermoedt.
Casus Madelon
De 14-jarige Madelon komt in het kielzog van haar moeder de spreekkamer binnen. Het meisje kijkt stuurs en wijst naar haar moeder als de huisarts vraagt waarvoor ze komt. ‘Mijn moeder vond dat ik naar u toe moest, maar volgens mij is er niets aan de hand.’ Madelons moeder zucht en vertelt dat ze zich zorgen maakt over het eetgedrag van haar dochter. ‘Ze eet als een zieke kip, ze is kieskeurig, laat veel dingen op haar bord liggen en vlees wil ze al helemaal niet meer eten. Ze neemt wel boterhammen mee naar school, maar ik betwijfel of ze die ook opeet. Ze is de laatste tijd ook stiller dan anders. Ik maak me zorgen, ze werkt hard voor school, gaat ook nog sporten, maar eten ho maar. Ze schiet de lucht in en inmiddels kan ik al haar ribben tellen, dat was vroeger echt niet zo. Volgens mij is ze ook juist afgevallen terwijl ze eigenlijk gezien haar groei zou moeten aankomen.’
Madelon kijkt bij dit relaas van haar moeder demonstratief de andere kant uit. Als de huisarts haar vraagt of ze herkent wat haar moeder vertelt, antwoordt ze verontwaardigd. ‘Er klopt niets van wat ze zegt. Ik eet echt genoeg, ik eet meer dan mijn vriendinnen doen, en vlees is nergens voor nodig. als we allemaal minder vlees zouden eten, zou dat een stuk beter zijn voor deze planeet.’
Uit het eerste gesprek bleek dat Madelon voor een adolescent in de groei en rekening houdend met haar lichamelijke activiteiten inderdaad erg weinig eet. Daarnaast eet ze nogal eenzijdig: ze eet vooral groenten en wat fruit. Bij het ontbijt neemt ze alleen wat fruit en haar lunch bestaat uit wat rauwkost. Bij het avondeten laat ze vlees en vis staan en wil ze geen vleesvervangers eten. ‘Dat is ook maar allemaal onzin,’ vindt Madelon. Zelden is ze te verleiden tot een boterham met kaas, ook gebruikt ze nauwelijks zuivelproducten.
Ze weegt 47 kg en is 1.76 m lang. Haar BMI bedraagt 15,2 en dat is te weinig voor haar leeftijd. Ze vindt zichzelf helemaal niet te mager, zeker niet als ze zichzelf met een aantal meiden uit haar klas vergelijkt. Ze sport, afgezien van de gymlessen op school, drie keer per week (hardlopen) en is van plan dat nog wat op te voeren omdat ze met de halve marathon mee wil gaan doen komend voorjaar, ook al heeft haar gymleraar gezegd dat het op haar leeftijd niet verstandig is. Ze menstrueert nog niet, maar dat vindt ze enkel geen probleem. Dan heeft ze ook niets te maken met al dat aanstellerige meidengedoe. Ze heeft een aantal vriendinnetjes met wie ze sport en school is verder ‘wel oké’. Ze slaapt goed.
De huisarts legt haar uit dat ze echt te weinig en te weinig gevarieerd eet en stelt haar voor dat ze samen met een diëtiste naar haar voedings- en eetpatroon kijkt. Geen vlees eten kan best wel, maar dan moet ze verder wel goed op haar voeding letten en daar kan een diëtiste haar bij helpen. Morrend gaat ze daarmee akkoord. De huisarts spreekt ook af haar over een maand terug te zien.
Een maand later komt ze, dit keer met haar vader, op het spreekuur. Ze ziet er slecht uit, met grote wallen onder haar ogen. Ze blijkt slecht te slapen en op school gaat het inmiddels helemaal niet goed, ze heeft met diverse leraren een aanvaring gehad. Ze is wel bij de diëtiste geweest, maar vond al die adviezen maar niets. Ze is wel blijven sporten, want daar wordt haar hoofd weer wat leeg van. Als ze op de weegschaal gaat staan, blijkt ze vier kilo afgevallen te zijn. Haar vader vermeldt dat hij een paar keer gemerkt heeft dat ze op het toilet aan het overgeven was na een maaltijd. Hij dringt aan op een verwijzing.
Beleid bij eetstoornissen
Patiënten zijn vaak ambivalent over de behandeling van hun eetstoornis en hebben de neiging het afwijkende eetgedrag te ontkennen of de ernst ervan te bagatelliseren. Dat geldt zeker ook voor patiënten met AN, bij wie het ontkennen van het afvallen en het ondergewicht kan leiden tot ernstige somatische pathologie en acute opnames. In de beginfase van de behandeling is het van belang dat de huisarts veel aandacht besteedt aan het gezamenlijk formuleren van het probleem en (vooral bij volwassen patiënten) aan het motiveren van de patiënt(e), zodat deze een behandeling accepteert. Het expliciet benoemen van de aandoening kan bij patiënten verschillende reacties oproepen: voor de een betekent het horen van de diagnose een opluchting, terwijl een ander de diagnose liefst niet wil horen omdat dat hij/zij het niet van toepassing vindt en omdat de diagnose alleen negatieve connotaties heeft.
Afhankelijk van de soort en ernst van de stoornis en en de motivatie van de patiënt kan de behandeling in de eerste lijn starten. Bij AN wordt altijd verwijzing naar de specialistische GGZ geadviseerd. Daarbij is het van belang om met elkaar behandeldoelen te formuleren en die ook regelmatig samen te evalueren. Behandeldoelen bij AN zijn bijvoorbeeld gewichtstoename tot een gewicht waarbij de patiënt weer gezond kan functioneren en de lichamelijke gevolgen en risico’s van ondervoeding opgeheven zijn, zoals amenorroe bij vrouwen. Andere behandeldoelen zijn het stoppen met eetbuien en/of braken en laxeren. De huisarts kan daarbij eventueel een gespecialiseerde (VIE-)diëtist inschakelen en een POH-GGZ die ondersteunende gesprekken heeft met de patiënt.
Een belangrijk aspect van de behandeling is het vergroten van de zelfwaardering, verbetering van de lichaamsbeleving en het veranderen van verstoorde cognities ten opzichte van eten en gewicht. Daarvoor is vaak een behoorlijk langdurige en intensieve therapie nodig. Afhankelijk van de ernst van de eetstoornis en de behoefte van de patiënt kan de behandeling ambulant, in deeltijd of klinisch plaatsvinden. Een aantal centra is gespecialiseerd in de behandeling van eetstoornissen.
Als de huisarts denkt dat er bij een jongere mogelijk sprake is van AN, is onmiddellijke verwijzing naar een specialistisch centrum voor de behandeling van eetstoornissen (zie de website van de Nederlandse Academie voor Eetstoornissen (NAE): www.naeweb.nl) en een kinderarts aangewezen. Jongeren komen snel in de somatische gevarenzone, daarnaast kan een kinderarts de overbrugging vormen tijdens de wachttijd waarvan helaas vaak sprake is in de specialistische GGZ. Volwassenen met AN kunnen eveneens het beste naar een specialistisch centrum worden verwezen voor behandeling. Bij hen is controle van de lichamelijke toestand tijdens de wachttijd door de huisarts zinvol (gewicht, lab, RR en pols). In het geval van een langdurig bestaande AN wil een patiënt dikwijls geen hulp en is dan alleen in zorg bij de huisarts.
Bron: De dokter en de patiënt met psychische problemen (Hoofdstuk 13. De patiënt met eetproblemen)
Beeld: © mirabella / Fotolia