Als bij toeval rolde taalwetenschapper Stortenbeker in het onderzoek naar somatisch onverklaarde klachten (SOLK). Haar moeder deed als huisarts mee aan het onderzoek bij deze patiëntengroep en taalgebruik bleek daar een belangrijk issue te zijn. “Juist bij deze mensen is communicatie soms lastig. Als een klacht over 2 weken weer over is, dan is de communicatie redelijk eenvoudig. Bij mensen met langdurig onverklaarde klachten ligt dat anders”, vertelt Stortenbeker.
Taalintensiteit
Stortenbeker onderzocht onder meer taalgebruik van patiënt en huisarts. “Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de ervaring van de zorgprofessional is dat mensen met SOLK hun klachten op een andere manier uiten dan mensen met verklaarde klachten. Het idee bestaat dat mensen met SOLK geïntensiveerd taalgebruik inzetten, dus meer woorden als ‘heel erg’, of ‘ontzettende pijn’”, legt Stortenbeker uit. Maar dit blijkt niet zo te zijn. “Als we kijken naar de woorden die patiënten gebruiken, dan is dat niet afhankelijk van de klacht. De taalintensiteit is bij alle mensen vergelijkbaar. Dat is waarschijnlijk gewoon om aan te geven dat hun klacht legitiem is. Dat ze niet zomaar voor niks naar de huisarts zijn gekomen.”
Bewoordingen van de huisarts
Vervolgens keek Stortenbeker naar het taalgebruik van de huisarts. Uit analyse van de consulten blijkt dat huisartsen ander taalgebruik hebben bij mensen met SOLK dan bij mensen met verklaarde klachten. “Gebaseerd op de klachten van de patiënten varieert het taalgebruik van de huisartsen. Bij onverklaarde klachten gebruikten artsen minder positieve taal en minder duidelijke uitingen over de klachten.” Dit had een duidelijk effect op de patiënten. Voor en na een consult vulden de patiënten een vragenlijst in over de mate van anxiety (spanning/angst). Een meer positief taalgebruik van de huisarts zorgde na het consult voor minder angstige gevoelens bij de patiënt. Dit gold overigens voor alle patiënten; het maakte niet uit of er wel of geen verklaring voor de klachten was.
Zelfde boodschap, andere verpakking
“Met de uitkomsten van dit onderzoek kunnen artsen en andere zorgprofessionals echt praktisch aan de slag”, vertelt Stortenbeker. “Alle mensen hebben baat bij positieve bewoordingen over de klacht, zonder dat de boodschap verandert. Je moet mensen niet onterecht geruststellen of alles alleen maar positief brengen, want de boodschap moet wel hetzelfde blijven. Maar de manier waarop je de boodschap brengt is wel van belang. Vertel bijvoorbeeld duidelijk wat je wel vindt en wat je niet vindt in een lichamelijk onderzoek. Op het moment dat je geen aanwijzing ziet voor een afwijking, zeg dat dan ook duidelijk en positief geformuleerd. Wees je bewust van je taalgebruik en varieer daarin. Taal doet ertoe. Maar weet ook dat er geen goed of fout is. Het gebruik van taal is gewoon een van de tools in de toolbox die je als zorgprofessional in kunt zetten in de zorg voor je patiënt.”